Nokia N93i - Verbinding

background image

Verbinding

Gegevensverbindingen en
toegangspunten

Het apparaat ondersteunt pakketgegevensverbindingen
zoals GPRS in het GSM-netwerk. Wanneer u het apparaat
gebruikt in GSM- en UMTS-netwerken, kunnen meer

gegevensverbindingen tegelijk actief zijn en kunnen
toegangspunten een gegevensverbinding delen.

U kunt ook een WLAN-verbinding gebruiken. Zie ’WLAN’
op pag. 96. In een WLAN-netwerk kan slechts één
verbinding tegelijkertijd actief zijn.

Voor een gegevensverbinding hebt u een toegangspunt
nodig. U kunt verschillende soorten toegangspunten
definiëren, zoals:

MMS-toegangspunt, bijvoorbeeld voor het verzenden
en ontvangen van multimediaberichten;

toegangspunt voor de webtoepassing voor het bekijken
van WML- of XHTML-pagina's;

internettoegangspunt om e-mail te verzenden en
ontvangen en verbinding met internet te maken.

Vraag uw serviceprovider welk type toegangspunt
u nodig hebt voor de dienst waarvan u gebruik wilt maken.
Neem contact op met uw serviceprovider voor informatie
over de beschikbaarheid van diensten voor
pakketgegevensverbindingen.

Toegangspunten

U kunt de instellingen voor een toegangspunt ontvangen
in een bericht van een serviceprovider. Zie ’Gegevens en
instellingen’ op pag. 52. Sommige of alle toegangspunten
kunnen vooraf zijn ingesteld voor uw apparaat door de
netwerkoperator en het is wellicht niet mogelijk deze

background image

Instellingen

130

instellingen te wijzigen of verwijderen of om nieuwe
instellingen toe te voegen.

geeft een beveiligd

toegangspunt aan.

geeft een toegangspunt voor pakketgegevens

aan en

een toegangspunt voor een WLAN-netwerk.

Tip! Als u een IAP in een WLAN wilt maken,

drukt u op

en kiest u

Connect.

>

Verb.beh.

>

Beschk. WLAN

>

Opties

>

Toeg.pt definiëren

.

Als u een nieuw toegangspunt wilt maken, kiest u

Opties

>

Nieuw toegangspunt

. Als u de instellingen van een

toegangspunt wilt bewerken, kiest u

Opties

>

Bewerken

.

Volg de instructies van de serviceprovider.

Naam verbinding

—Voer een beschrijvende naam in voor

de verbinding.

Drager gegevens

—Selecteer het verbindingstype.

Afhankelijk van de geselecteerde gegevensverbinding zijn
alleen bepaalde velden beschikbaar. Vul alle velden in
die zijn voorzien van een rood sterretje of de aanduiding

Te definiëren

. De overige velden hoeft u alleen in te vullen

als uw serviceprovider dat aangeeft.

Als u een gegevensverbinding wilt gebruiken, moet
de aanbieder van de netwerkdienst deze functie
ondersteunen en zo nodig activeren op de SIM-kaart.

Packet data

Volg de instructies van de serviceprovider.

Naam toegangspunt

—De naam van het toegangspunt

wordt verstrekt door de serviceprovider.

Gebruikersnaam

—De gebruikersnaam kan nodig zijn

bij het maken van een gegevensverbinding en wordt
doorgaans verstrekt door de serviceprovider.

Vraag om wachtw.

—Als u bij aanmelding op de server

telkens een nieuw wachtwoord moet invoeren of als u het
wachtwoord niet in het apparaat wilt opslaan, kiest u

Ja

.

Wachtwoord

—Een wachtwoord kan nodig zijn bij het

maken van een gegevensverbinding en wordt doorgaans
verstrekt door de serviceprovider.

Verificatie

—Kies

Normaal

of

Beveiligd

.

Homepage

—Voer het webadres of het adres van de

multimediaberichtencentrale in, afhankelijk van het
toegangspunt dat u instelt.

Kies

Opties

>

Geavanc. instell.

om de volgende

instellingen te wijzigen:

Netwerktype

—Selecteer

IPv4-instellingen

of

IPv6-instellingen

. De andere instellingen zijn

afhankelijk van het geselecteerde netwerktype.

IP-adres telefoon

(alleen voor IPv4)—Voer het IP-adres

van het apparaat in.

background image

Instellingen

131

DNS-adres

—Voer in

Primair DNS-adres

het IP-adres van

de primaire DNS-server in. Voer in

Secundair DNS-adres

het IP-adres van de secundaire DNS-server in. Neem voor
deze adressen contact op met uw internetprovider.

Proxy-serveradres

—Definieer het adres van

de proxyserver.

Proxy-poortnummer

—Voer het poortnummer van

de proxyserver in.

WLAN

Volg de instructies van de serviceprovider.

WLAN-netwerknaam

—Kies

Handmatig opgeven

of

Netw.namen zken

. Als u een bestaand netwerk selecteert,

worden de instellingen voor

WLAN-netwerkmodus

en

WLAN-beveil.modus

bepaald door de instellingen van

het bijbehorende toegangspunt.

WLAN-netwerkmodus

—Kies

Ad-hoc

als u een ad-hoc

netwerk wilt maken en apparaten rechtstreeks gegevens
moeten kunnen verzenden en ontvangen.
Een WLAN-toegangspunt is niet nodig.

WLAN-beveil.modus

—Selecteer de gebruikte codering:

WEP

,

802.1x

(niet voor ad-hoc netwerken) of

WPA/WPA2

. Als u

Open netwerk

kiest, wordt geen

codering gebruikt. De coderingstypen WEP, 802.1x en WPA
kunnen alleen worden gebruikt als deze door het netwerk
worden ondersteund.

WLAN-beveil.instell.

—Voer de instellingen in voor de

geselecteerde beveiligingsmodus:

De beveiligingsinstellingen voor

WEP

zijn als volgt:

WEP-sleutel in gebr.

—Selecteer het WEP-sleutelnummer.

U kunt maximaal vier WEP-sleutels maken. Dezelfde
instellingen moeten worden ingevoerd op het
toegangspunt voor het WLAN-netwerk.

Verificatietype

—Kies

Open

of

Gedeeld

voor het

verificatietype tussen uw apparaat en het toegangspunt
voor het WLAN-netwerk.

Instell. WEP-sleutel

—Voer een waarde in voor

WEP-codering

(lengte van de sleutel),

Indeling

WEP-sleutel

(

ASCII

of

Hexadecimaal

) en

WEP-sleutel

(de WEP-sleutelgegevens in de geselecteerde indeling).

Beveiligingsinstellingen voor

802.1x

en

WPA/WPA2

zijn als volgt:

WPA-modus

—Selecteer de verificatiemethode:

EAP

als

u een EAP-plug-in (Extensible Authentication Protocol)
wilt gebruiken, of

Vooraf ged. sleutel

als u een

wachtwoord wilt gebruiken. Leg de gewenste
instellingen vast:

Instell. EAP-plug-in

(alleen voor

EAP

)—Volg de instructies

van de serviceprovider voor de instellingen.

Vooraf ged. sleutel

(alleen voor

Vooraf ged. sleutel

)—

Voer een wachtwoord in. Hetzelfde wachtwoord moet

background image

Instellingen

132

worden ingevoerd op het toegangspunt voor het
WLAN-netwerk.

TKIP-codering

—Geef aan of TKIP (Temporal Key

Integrity Protocol) moet worden gebruikt.

Homepage

—Hiermee definieert u een homepage.

Kies

Opties

>

Geavanc. instell.

en maak een keuze uit

de volgende opties:

IPv4-instellingen

:

IP-adres telefoon

(het IP-adres

van het apparaat),

Subnetmasker

(het IP-adres van

het subnet),

Standaardgateway

(de gateway) en

DNS-adres

—Voer de IP-adressen in van de primaire

en secundaire DNS-server. Neem voor deze adressen
contact op met uw internetprovider.

IPv6-instellingen

>

DNS-adres

—Selecteer

Automatisch

,

Standaard

of

Door gebr. gedef.

.

Ad-hoc kanaal

(alleen voor

Ad-hoc

)—Als u handmatig

een kanaalnummer (1-11) wilt invoeren, kiest
u

Dr gebr. gedefinieerd

.

Proxy-serveradres

—Definieer het adres van

de proxyserver.

Proxy-poortnummer

—Voer het poortnummer van

de proxyserver in.

Pakketgegevens

De pakketgegevensinstellingen gelden voor alle
toegangspunten waarvoor een pakketgegevensverbinding
wordt gebruikt.

Packet-ggvnsverb.

—Als u

Autom. bij signaal

selecteert

en u zich bevindt in een netwerk dat pakketgegevens
ondersteunt, wordt het apparaat automatisch aangemeld
bij het pakketgegevensnetwerk. Het starten van een
actieve pakketgegevensverbinding is sneller. Als er geen
dekking is voor een pakketgegevensverbinding, wordt
regelmatig geprobeerd deze verbinding tot stand te
brengen. Als u

Wanneer nodig

selecteert, wordt GPRS

alleen gebruikt als u een toepassing of bewerking start
waarvoor een pakketgegevensverbinding nodig is.

Toegangspunt

—U moet de naam van het toegangspunt

invullen als u het apparaat wilt gebruiken als
pakketgegevensmodem voor de computer.

SIP-instellingen

SIP-instellingen (Session Initiation Protocol) zijn nodig
voor bepaalde netwerkdiensten die SIP gebruiken, zoals
video delen. Het is mogelijk dat u de instellingen ontvangt
in een speciaal SMS-bericht van uw netwerkoperator of
serviceprovider. U kunt deze instellingsprofielen bekijken,
verwijderen of maken in

SIP-instellingen

.

background image

Instellingen

133

Zie ook ’Instellingen voor verbindingen van persoon tot
persoon’ op pag. 69.

WLAN

Beschikbrhd tonen

—Geef aan of

moet worden

weergegeven wanneer er een WLAN-netwerk
beschikbaar is.

Zoeken nr netwerken

—Als u

Beschikbrhd tonen

instelt op

Ja

, moet u aangeven hoe vaak moet worden gezocht naar

beschikbare WLAN-netwerken en hoe vaak de indicator
moet worden bijgewerkt.

Kies

Opties

>

Geavan. instellingen

als u geavanceerde

instellingen wilt bekijken. Het wordt niet aanbevolen
geavanceerde instellingen voor het WLAN-netwerk
te wijzigen.

Configuraties

U ontvangt mogelijk vertrouwensinstellingen voor de
server van de serviceprovider in een configuratiebericht.
De instellingen kunnen ook zijn opgeslagen op de
USIM-kaart. U kunt deze instellingen opslaan op het
apparaat en de instellingen bekijken of verwijderen
in

Configuraties

.